75
Stark bracht Jan thuis. Het was al laat toen ze voor de deur stopten. Het regende niet meer en de lucht was vervuld van een heldere, verfrissende koelte.
De hele rit hadden ze nauwelijks een woord gesproken. Ieder had zijn gedachten de vrije loop gelaten en geprobeerd de verwarrende overvloed aan informatie te verwerken. Toen hij met Jan meeliep naar de voordeur vond Stark als eerste zijn tong weer terug.
‘Goed, dokter Forstner, u bent hier de psychiater. Kunt u me alstublieft uitleggen wat we daar gezien hebben? Wat was er met die Thanner aan de hand? Was hij een psychopathische travestiet of zo?’
Jan bleef staan en veegde met zijn hand over zijn gezicht. Hij was moe en uitgeput, maar zijn gedachten draaiden zonder ophouden om Thanner en Tatjana.
‘Nee, geen travestiet,’ zei hij. ‘Ik denk dat we vooral met een meervoudige persoonlijkheid te maken hebben. Al die verkleedkleren in de kelder dienden er alleen maar toe om zijn tweede persoonlijkheid een werkelijk bestaan te geven.’
Stark keek hem vol onbegrip aan. ‘Zei u dan niet dat zoiets niet bestaat?’
‘Ik zei dat het onderwerp vanwege de complexiteit in vakkringen omstreden is. Maar na alles wat we in de kelder hebben gezien, en na het verhaal van Gessing, denk ik dat het bij Thanner inderdaad om zo’n geval ging. Het is natuurlijk maar een theorie, maar ik ben er toch tamelijk zeker van dat ik het bij het juiste eind heb.’
‘Steek maar van wal, ik ben een en al oor,’ zei Stark, en hij graaide naar zijn sigaretten. ‘Uw theorie interesseert me buitengewoon.’
‘Vermoedelijk is de gebeurtenis in het slachthuis de prikkel voor Thanners innerlijke splijting geweest,’ begon Jan. ‘Een soort trauma. We weten niets over Thanners leven van daarvoor, waar hij oorspronkelijk vandaan kwam en wie zijn eigen vader was. Waarschijnlijk groeide hij alleen met zijn moeder op en ontbrak er een vaderfiguur in zijn leven, totdat hij die uiteindelijk vond in de persoon van Walter Harder. Zelfs al heeft Gessing ons die man beschreven als een humeurige en ruwe man, dan nog moet Walter Harder voor Felix een grote betekenis hebben gehad, vooral omdat hij hem als zijn eigen zoon behandelde.
‘Maar toen kwam de grote breuk. Felix bleek een teleurstelling en dreigde bij zijn nieuwe vader in ongenade te vallen. Hijzelf was te sensitief om daar iets aan te doen, terwijl het Tatjana wel lukte. Dus glipte hij zonder omwegen in haar huid en was opeens in staat iets te doen wat hij als Felix nooit zou hebben gekund. Hij slachtte de koe en maakte nog dezelfde nacht zijn familie van kant.’
Fronsend stak Stark een sigaret op, nam een diepe trek en schudde zijn hoofd. ‘Dat begrijp ik niet. Stel dat u gelijk hebt, waarom zou hij dan zijn stiefvader vermoorden, aan wie hij zo gehecht was en op wie hij indruk wilde maken?’
‘Omdat niet Felix met de gasleiding heeft geknoeid, maar Tatjana. Of liever, zijn tweede ik, die zich in zijn stiefzuster verplaatste. Want Tatjana was ontzettend jaloers, zoals we hebben gemerkt. Hij moet volledig en helemaal in die rol zijn opgegaan.’
‘U wilt me dus vertellen dat hij in twee afzonderlijke persoonlijkheden veranderde en ook als twee afzonderlijke personen dacht en voelde?’
‘Nou ja, er waren waarschijnlijk overlappingen,’ antwoordde Jan, ‘in elk geval ging het niet werkelijk om zijn zuster, maar om zijn onderbewuste interpretatie van haar persoonlijkheid. Maar verder denk ik van wel, ja.’
Snuivend blies Stark rook uit. ‘Neem me niet kwalijk, maar het klinkt me gewoon ongelofelijk in de oren.’
‘Ziet u,’ zei Jan, ‘een dergelijke dissociatie is in feite niets anders dan een stoornis van het overkoepelende Ik, waardoor het Het in sommige situaties de overhand kan krijgen – in de terminologie van Freud. Zo kunnen er soms verborgen persoonlijkheidstrekken tevoorschijn komen, waardoor de persoon in kwestie een vreemd mens lijkt. Hebt u The Exorcist niet gezien?’
‘Ik hou niet van horrorfilms,’ zei Stark. ‘Mijn leven is zo al bloederig genoeg. Vooral nu.’
‘Dat begrijp ik.’ Jan knikte. ‘Nou goed, in elk geval is er een scène in de film waarin de moeder van het bezeten meisje zegt dat ze het wezen dat in het bed van haar dochter ligt, niet meer kent. En dat is precies hoe een buitenstaander een dissociatieve persoonlijkheidsstoornis beleeft. Voor ze iets van die stoornissen wisten, geloofden ze in een demonische bezetenheid, in de duivel zelf of in een vreemd wezen dat bezit nam van de persoon in kwestie. Maar het is inderdaad een verlies van controle over de onderbewuste driften dat leidt tot een onherroepelijke ontsporing. Het legt onderhuidse agressie bloot. Er komt iets naar buiten wat volstrekt niet lijkt te passen bij degene die we dachten te kennen.’
‘Nogmaals fronste Stark zijn wenkbrauwen. ‘En wat betekent dat in ons geval?’
‘In ons geval,’ zei Jan, ‘betekent het dat de impulsieve Tatjana steeds de leiding nam op het ogenblik dat de sensitieve Felix niet tegen een situatie was opgewassen. Ze hielp hem met zijn angsten en zijn schuchterheid overweg te kunnen, aangezien zij geen scrupules kende.’
Stark knipte zijn peukje weg. Het vloog als een rood glimwormpje in een boog over het hek op het natte trottoir en ging uit. ‘Dan wist hij volgens u dus ook wat er met hem aan de hand was.’
‘Ik denk van wel.’ Jan knikte. ‘Al zullen zijn verschillende persoonlijkheden elke directe confrontatie met elkaar hebben vermeden. Bij de dominante en agressieve Tatjana zal Felix zich niet prettig hebben gevoeld, en omgekeerd zal zij hem veracht hebben om zijn sensitieve inborst. Aan de andere kant konden ze allebei niet zonder de ander.’
‘En waarom niet?’
‘Heel eenvoudig,’ antwoordde Jan, ‘Tatjana had een lichaam nodig om te bestaan, en Felix had Tatjana nodig om haar verantwoordelijk te maken voor de dood van zijn moeder en stiefvader. Zonder haar was hij zelf een moordenaar geweest en met die gedachte had hij naar mijn idee niet kunnen leven. Dientengevolge zullen ze in een soort symbiose naast elkaar hebben geleefd.’
‘U bedoelt, zijn twee persoonlijkheden waren zoiets als dat oude stel in die roman van Simenon met de kat? Die twee die elkaar haten maar niet zonder elkaar kunnen?’
‘Ja, die kant gaat het wel op,’ zei Jan, en hij was een beetje verrast. Hij had eerder verwacht dat Stark Chandler las.
Stark haalde diep adem en knikte nadenkend. ‘Denkt u dat hij daarom pastoor is geworden? Omdat zijn tweede Ik geen andere betrekking had toegestaan?’
‘Dat zou zeker denkbaar zijn,’ gaf Jan hem gelijk. ‘Tegen een verhouding met God zelf zal Tatjana geen bezwaar hebben gehad. Daar komt het spirituele aspect nog bij: ze was zelf iemand in wie je moest geloven. En vergeet niet bij wie Thanner opgroeide. Die oom was ook pastoor.’
Afwezig veegde Stark de regendruppels van de trapleuning en keek naar zijn natte vingertoppen alsof hij nog nooit water had gezien.
‘Maar hoe zat dat dan met zijn werkelijke stiefzuster?’ vroeg hij. ‘Hij moet toch geweten hebben dat ze het had overleefd.’
‘Natuurlijk, maar vanwege de dissociatie zal hij dat hebben verdrongen,’ giste Jan. ‘Pas toen alles hem boven het hoofd groeide, ging hij bij de echte Tatjana op bezoek. Waarschijnlijk had hij haar bestaan zó goed verdrongen dat hij er zeker van wilde zijn dat ze werkelijk bestond voor hij ons op haar opmerkzaam maakte. Hij maakte haar verantwoordelijk voor de moord op zijn ouders, op Nowak, op die zakenman. Dat wilde hij ons daarmee zeggen. Maar kort na ons bezoek aan het verpleeghuis stak de imaginaire Tatjana weer de kop op. Ze verzette zich tegen Felix’ plannen, en ging terug naar de boerderij om hem er daar op te wijzen waarom zij zelf bestond en moest blijven bestaan. Ze wilde hem bewijzen dat hij niet zonder haar kon en haar dus ook niet mocht verraden.’
Weer schudde Stark zijn hoofd. Je kon aan hem zien hoeveel moeite het hem kostte om het allemaal te begrijpen. ‘Met alle respect,’ verzuchtte hij, ‘maar uw theorie heeft van mijn standpunt gezien een bezwaar. Zelfs als het zo is geweest als u zei, dan moet in al die jaren toch iemand zijn opgevallen dat er iets met Thanner niet helemaal in orde was?’
‘Niet per se,’ zei Jan. ‘In elk geval was Felix een in zichzelf gekeerde en verlegen man, die op andere mensen een wat zonderlinge indruk maakte – op mij ook, maar ik heb er net als al die andere mensen niets achter gezocht. Bovendien is de ontwikkeling van een psychische stoornis niet altijd duidelijk te merken. Ze lopen niet allemaal door het winkelcentrum tegen mensen te schelden of bijbelverzen te reciteren. Tatjana hield zich gedekt. Als ze bij gelegenheid een lijfelijke vorm aannam, deed ze dat in het geheim, in de kelder van de pastorie – of ’s nachts op het kerkhof.’
‘Dat begreep ik ook al niet, dokter. Waarom liep hij over het kerkhof?’
‘Tja, daar kan ik ook alleen maar naar gissen. ’s Nachts was het kerkhof waarschijnlijk een plek waar Jana dacht dat ze niet werd gezien. Ze wilde haar keldergevangenis uit, dat heeft ze me zelf gezegd. Ze wilde de echte wereld in. Maar ze mocht zich natuurlijk aan niemand laten zien. Wie weet heeft ze ook wel op andere plekken rondgelopen. Dat blijft een geheim dat ze mee het graf in heeft genomen. Maar afgezien daarvan is ze wel degelijk iemand opgevallen. Volker Nowak heeft Tatjana gezien, maar ze heeft er meteen voor gezorgd dat hij daar niemand over kon vertellen.’
Op straat klonken snelle voetstappen. Jan schrok toen hij de hardloopster voorbij zag komen, wier lange blonde haar uit de capuchon van haar trainingsjasje viel.
Ze keek hem even aan en in het schemerlicht van de straatlantaarns zag ze er wel een beetje uit zoals Felix Thanner eruit moest hebben gezien als hij de rol van zijn stiefzuster speelde. Maar het volgende ogenblik was ze weer een heel gewone hardloopster: groot, slank en afgetraind – een vrouw die zich bij hem zou komen beklagen als ze voor zijn deur in de hondenpoep had getrapt.
Hij wreef in zijn ogen en keek haar na. De vermoeidheid speelde zijn waarnemingsvermogen parten. Hij zou er weer aan moeten wennen dat hij niet meer door Tatjana – of Jana, zoals ze zich had genoemd – werd bedreigd. De paranoia waaraan hij door haar was gaan lijden, was nog springlevend.
‘Wat me het meeste dwarszit, is Thanners zelfmoord,’ haalde Stark hem terug uit zijn overpeinzingen. ‘Waarom deed hij dat?’
‘Dat deed Thanner niet, maar Tatjana,’ zei Jan. ‘Thanner vertelde me dat hij had geprobeerd haar ervan te overtuigen zich aan te geven. Strikt genomen bedoelde hij daarmee zijn eigen innerlijke conflict, maar voor hem moet het hebben geleken alsof hij een ander de schuld wilde geven. Tatjana had weer een moord gepleegd en dat was de druppel. Hij hield het niet meer uit. Maar Tatjana verzette zich hevig. Ze wist dat het haar einde zou betekenen als Thanner in behandeling zou gaan. En zelfs als ze daartegen resistent was geweest, dan zou ze de rest van haar leven in een psychiatrische kliniek hebben doorgebracht. Dus moet ze hebben besloten dat ze het geen van beiden zouden overleven. En om echt niets van hen tweeën over te laten, verbrandde ze hun gemeenschappelijke lichaam.’
Stark legde zijn hoofd in zijn nek en ademde diep de koele avondlucht in. Toen keek hij Jan aan met ogen die een diepe radeloosheid verrieden. ‘Zeg nou eens eerlijk, dokter, hebt u ooit eerder zoiets idioots meegemaakt?’
‘Nee,’ zei Jan. ‘Een slimme man heeft eens gezegd: het leven is oneindig veel vreemder dan wat de menselijke geest zou kunnen bedenken. Ik kan het er alleen maar mee eens zijn.’
‘En wie was die man? Sigmund Freud?’
‘Nee, Sir Arthur Conan Doyle. Hebt u nooit de Sherlock Holmes-verhalen gelezen?’
‘O zeker wel,’ zei Stark en hij glimlachte. ‘Daarom ben ik ook politieagent geworden, meneer de psychiater. Maar goed, het is in elk geval voorbij.’
‘Ik weet het nog niet,’ zei Jan, en hij keek naar zijn schoenen. De nattigheid had randjes achtergelaten op het bruine leer. ‘Er klopt iets niet. Jana had het over een plan, maar tot nu toe kon ik in die hele verwarde toestand geen plan ontdekken.’
Stark keek hem verbluft aan. ‘Wat bedoelt u daarmee?’
‘Ze moet iets in haar schild hebben gevoerd. En misschien heeft ze dat ook nog voor haar dood in gang gezet.’ Jan tilde zijn hoofd op en keek de politieman doordringend aan. ‘Stark, luister, ik heb tot nu toe geprobeerd om het van me af te zetten, maar de gedachte laat me niet met rust dat dat plan iets met de verdwijning van Carla te maken heeft. Waarom hebben we anders nog steeds geen aanwijzing waar ze is? Weet u…’ Jan stokte. Hij wilde en kon het niet uitspreken. ‘Ik bedoel, uw collega’s zouden haar in dat geval toch allang hebben gevonden?’
Stark legde een hand op zijn schouder en deed zijn best op een bemoedigende blik, die er echter niet erg overtuigend uitzag. Die gedachte was hemzelf duidelijk ook al door het hoofd gegaan, giste Jan.
‘Dokter Forstner, we doen wat we kunnen om… erachter te komen waar mevrouw Weller zich ophoudt. Rust u nu eerst eens goed uit. Misschien weten we morgen meer.’
Met die woorden rekte hij zich uit, stak de laatste Winston uit het pakje in zijn mond en liep terug naar zijn auto.
‘Stark?’ riep Jan hem na.
De politieman keek om terwijl hij met een hand in zijn zak naar een aansteker tastte.
‘Bedankt dat u me van het begin af hebt geloofd,’ zei Jan.
‘O, maar ik moet u juist bedanken,’ antwoordde Stark. ‘Ik vrees dat uw verdomde theorie me een paar hevige nachtmerries zal opleveren.’
De rechercheur liet een laatste blauwe rookwolk opstijgen naar de avondlijke sterrenhemel en stapte in zijn auto.
Jan keek hem na, deed toen de deur dicht, leunde ertegenaan en wreef over zijn kloppende slapen. Hij voelde zich volkomen uitgeput. De gebeurtenissen van de afgelopen uren en zijn bezorgdheid om Carla hadden zijn laatste krachten gevergd. Stark had gelijk, hij moest nodig een paar uur slapen. Meer kon hij op het ogenblik niet doen.
Hij keek naar de telefoon. Belde Carla nou eindelijk maar eens. Al was het alleen om te zeggen dat ze een punt achter hun relatie wilde zetten om ergens anders van voren af aan te beginnen. Als hij maar wist dat het goed met haar ging. Maar zijn hoop op enig levensteken smolt langzamerhand weg en maakte plaats voor een duister vermoeden dat hem niet meer losliet.
Hij schrok toen er aan de deur werd gebeld. Was dat Stark, die nog even langskwam? Of toch Carla?
Jan deed de deur open en de klap raakte hem zo direct dat hij geen kans had om hem te ontwijken. Hij viel achterover op de grond en nog voor hij wist wat er gebeurde, zat zijn aanvaller boven op hem.
De hardloopster! schoot het Jan door zijn hoofd, en toen zag hij het tot een grijns vertrokken gezicht van Felix Thanner boven zich. Tegelijkertijd voelde hij een prik in zijn nek.
Jan wilde zich verdedigen, maar het was al te laat. Een warm gevoel verspreidde zich vanuit zijn hals over zijn schouders en alles om hem heen begon te vervagen.
‘Het spijt me, lieve schat,’ hoorde hij een vrouwenstem zeggen. ‘Maar soms moet je de mensen een beetje helpen hun geluk te vinden.’